zondag 17 december 2017


Zonder wifi op een camping


Bij de Tilburgse huisjes in het museum. Meestal slalom ik er door. Als je het vierde huisje aan de achterkant betreedt, dan ga je dus ook het tweede huisje via de achterdeur binnen. Vaak vertel ik dat het is bedoeld als modelwoning van de wijkzuster. Die hebben we dan al gezien bij het kruisgebouw. De woning geeft het tijdsbeeld van rond 1950. De tijd van de wederopbouw, maar ook de tijd van toenemende aandacht voor hygiëne.  Bij haar ronde langs de zieken liet de wijkzuster niet na te wijzen op het belang van een schoon aanrechtblad, een schoon gedweilde vloer, op het voordeel van oliestook boven kolen, enzovoort. En de bedompte bedsteden waren haar natuurlijk een doorn in het oog. Elke tot kast vertimmerde bedstee, elk doorspoeltoilet en elk ledikant zal ze met vreugde hebben verwelkomd! Als de wijkbewoners  bij haar kwamen vragen of ze even de telefoon mochten gebruiken dan aanschouwden ze dit alles met eigen ogen. Want als vooraanstaand persoon bezat zij natuurlijk als een der eersten een telefoon.
Vooraanstaand, zegt u? Jazeker! Jonge meiden met pit hadden ook na de oorlog nog weinig kansen. Een plattelandsmeisje kon het dorp eigenlijk alleen maar ontsnappen door voor verpleegster te gaan leren. Dan moest ze intern (bij de nonnen of de diaconessen) in een verpleegstersflat bij een ziekenhuis in de stad. Oké, ze moest er wat voor over hebben, maar later als verpleegster was ze iemand! En de meiden die echt iets wilden deden daarna nog ‘de wijk’, ze behoorden dan met de dokter, de pastoor/dominee, en de onderwijzer zomaar tot de notabelen van het dorp. Als wijkzuster was ze een rolmodel en de inrichting van haar woning was vanzelfsprekend een afspiegeling daarvan. Linoneum op de vloer, behang aan de muur, een geiser boven het (schone!) aanrechtblad en zelfs telefoon in huis! Ons derde Tilburgse huisje getuigt hiervan.
Toch kreeg ze haar loon nog cash uitbetaald in een papieren zakje. Om het op haar spaarrekening te zetten moest ze naar het postkantoor, en misschien reed ze op haar solex of Berini wel eens naar een camping op de Veluwe of in de Peel. In die tijd was er nog geen sprake van festivallisering van de zomers en van vliegvakanties had nog helemaal niemand gehoord. Een partijtje badminton op een camping verscholen in het groen, was al heel wat.
Eens toen ik dit vertelde vulde een bezoeker aan: ‘Ja, en wie weet, misschien wel met de jonge dokter van een naburig dorp!’
Terugfietsend naar huis zie ik voor me hoe ze diep voorover reikt naar een shuttle en die al kirrend terugslaat buiten bereik van de jonge arts, of nog leuker: precies mikkend op diens lijf.
Wat een tijd: zonder wifi op een camping!