dinsdag 25 december 2012

 
                                         Kerstnacht  in Harreveld
 
Het schemert al als ik in het museum de Gelderse buurt inloop en blijf staan bij het pittoreske boerderijtje uit Harreveld. Bezoekers hebben vaak veel aandacht voor de gebouwen en voor de inrichting ervan. Mij boeit dat niet zo, ik geef mij graag over aan beschouwingen over hoe mensen in deze gebouwen hebben geleefd. Zo ook nu. Ik stel me erve Te Stroete, zo heette de boerderij in Harreveld,  voor in een kerstnacht, laten we zeggen de kerstnacht van 1906. In die tijd woonde daar Johannes Reinders met zijn vrouw Janna. Volgens plaatselijk gebruik werden ze Strootjan en Strootjanna genoemd, naar de naam van de boerderij. Ze hadden één zoon, ook Johannes genoemd.

Strootjanna, zo stel ik me voor, slaapt onrustig in de bedstee, wat wil je in zo’n bijzondere nacht, de nachtmis begint om vier uur, stel je voor dat ze te laat zouden komen! Dat zou een schande zijn! Ze heeft een olielampje laten branden bij de klok zodat ze kan zien hoe laat het is. Om 3 uur  port ze Strootjan wakker: Opstaan Strootjan, het is tijd! Bij het licht van de olielamp kleedt ze zich om. Haar kleren had ze gisteren al uit de kist gehaald en klaargelegd op een stoel evenals haar mooie, netjes gesteven muts. Ook Strootjan , zo stel ik me voor, knoopt zich in zijn beste pak. En reken maar dat Janna dat gisteren nog heeft nagekeken, want in deze hoogheilige nacht moet je goed voor de dag komen! Ze hoeft geen vuur te maken om water te koken want ze moeten nuchter blijven voor de heilige communie. Dat scheelt al weer een beetje (elk nadeel heb z’n voordeel zou Cruijff  negentig jaar later zeggen). Nee, ze mogen niets eten of drinken, gelukkig sneeuwt het niet, het lijkt een slappe winter te worden, dus ze lopen straks niet het gevaar per ongeluk iets door te slikken! Dan zouden ze niet ter communie mogen… Trouwens, ze zou het vuur toch niet kunnen laten branden want stel je voor dat de kat…
 
Als ze is aangekleed en haar keurig gesteven Achterhoekse muts heeft opgedaan, licht ze de kleine Jan van bed. Het joch krijgt een  pofbroek , trui en jas over zijn ondergoed en dan gaan ze de duisternis in. Kleine Jan, is de afgelopen dagen al voorbereid op dit bijzondere gebeuren: midden in de nacht naar de kerk! Hij zeurt dus niet om zijn bordje pap, vol verwachting loopt hij tussen pa en moe de duisternis in. Goed opletten, zegt Janna, dat je niet in de modder trapt. Ze heeft gisteren de klompen van alle drie, door pa zelf vervaardigd,  extra mooi schoon geschuurd. Pa en moe houden hem stevig bij de hand.  
Het is stikdonker, voor zich horen ze stemmen van de Reurings en die van Klein Goldewijk lopen een eindje achter hen. Ze lopen stil, pa en moe praten zachtjes, soms hoort Jan de steentjes knersen onder de klompen. Best spannend zo in het duister. Jan ziet haast geen sterren.
In het dorp lopen meer mensen op straat. Bakker Wissink heeft een olielamp buiten gezet. De deuren van de grote kerk staan open. Al op afstand ziet kleine Jan de kaarsen branden, heel veel kaarsen. Veel mensen zijn al aanwezig. Tussen pa en moe in betreedt Jan de zee van licht. Aan beide zijden van het altaar staan  grote stellages met brandende kaarsen. Dat is mooi ! Het koor zingt al kerstliederen, de herdertjes lagen bij nachte, en : hoe leidt dit kindeke . Het is heerlijk warm tussen al die mensen.
Dan komen de priesters binnen, drie paters franciscanen uit het klooster. Een plechtige mis met drie Heren !! Janna had het al gezegd. Het koor zet in: Puer natus est nobis, filius datus est  Voor de Harrevelders geen ratio maar beleving. Ze hebben geen vertaling nodig. Zelfs kleine Jan weet: God is geboren!! Het gloria duurt een beetje lang maar dan leest een van de paters het verhaal voor van Jezus in de stal en de herders op het veld. Jan luistert aandachtig, dat verheel kent hij! Een andere pater houdt daarna een plechtige preek. Af en toe geeft   Janna een por aan Strootjan, die indommelt. Ook Jantje knikkebolt een beetje in de warmte tussen al de grote mensen. 

Na de mis, zo rond  6 uur, wenst iedereen elkaar achter de kerk Zalig Kerstfeest. Kleine Jan doet ijverig mee. Pa en moe blijven even op het plein staan praten met buren.  Dan lopen de families het dorp uit, weer hand in hand over het donkere landweggetje, tot ze bij de boerderij zijn.  Pa steekt een olielamp aan in de donkere ruimte en moe doet snel een werkschort voor en maakt vuur. Jan krijgt een stuk krentenmik zoals moe had beloofd, want het is kerstmis. Dan legt ze hem weer in de warme bedstee, spoedig is hij in diepe slaap. Strootjan en Janna zitten nog even bij het vuur en eten een stuk krentenmik bij de pap , want het is kerstmis. Dan verruilen ze hun beste kleren voor het werkgoed, Strootjan gaat naar de koe en Janna vult de grote pot voor de soppe.  Want kerstmis of niet, op Te Stroete is altijd werk te doen.

 

 

vrijdag 7 december 2012



Een Brabantse verpleegster

De familie komt uit West Brabant. Ze hadden lang getwijfeld tussen een dagje Floriade of een bezoek aan het Openluchtmuseum. De Floriade kun je maar eens in de paar jaar bezoeken, maar ook voor deze familie gaat er blijkbaar niets boven het openluchtmuseum. Ik sta daar niet van te kijken, het is immers het meest bezochte museum buiten de randstad, er is altijd wat te beleven en het  weet mensen altijd te raken.
Oma (83 jaar) wil naar het Kruisgebouw en naar een grote boerderij uit Etten-Leur, zo is me gezegd, want daar is ze opgegroeid en ze heeft lang gewerkt in de verpleging. Dus leid ik het gezelschap naar de tram richting Brabant en loop daar met ze naar ons Groene Kruisgebouw.
Als ze voor het gebouw een oude solex ziet, vliegt ze eropaf, grijpt het stuur en vertelt haar verbaasde familie ‘met zo’n ding ben ik  nog eens uit de bocht gevlogen!’  Eenmaal binnen komen er allerlei herinneringen boven, ik beluister brokjes levensgeschiedenis:  een  groot gezin, na school 7 jaar thuis geholpen op de boerderij en uiteindelijk  de verpleging in, blij dat ze weg kon onder moeders vleugels vandaan. Dit laatste had ik eerder gehoord tijdens een inleiding voor de rondleiders over de geschiedenis van de gezondheidszorg. (Rondleiders moeten nl. van velerlei thuis zijn.) Als jonge vrouw had je niet veel mogelijkheden om ‘verder’ te komen en de sociale druk van het dorp achter je te laten. Leerling verpleegsters moesten wel intern bij de nonnen in het ziekenhuis, maar ze woonden toch in de stad! Na hun basisopleiding behaalden sommigen nog een aantekening voor ‘de wijk’. Als wijkzuster was je zeker voor de tweede wereldoorlog iemand met aanzien, ze hoorde in het rijtje pastoor, dokter, notaris! Je had goede kans een dokter aan de haak te slaan, maar er waren er ook die zich ontpopten als een geduchte konkurent van meneer de dokter! 

Onze oma vroeg om vrije zondagen, ze werd de eerste lekenverpleegster in het ziekenhuis in Roosendaal die vrije zondagen kreeg. Ze werkte 52 uur betaald ‘en de rest was voor Gods lof! Later kwam de 48 uur, dankzij de bond. Ma vond dat maar niks!’

Ze werd verliefd op een patiënt, dat was een tegenvaller voor de nonnen, ‘maar ja, één paar schoenen voor het bed leek me ook niet alles’. Ze ging trouwen maar ze bleef wel werken, ‘sommigen vonden dat maar niks’.
 ‘Dus u was een soort pionierster’ vraag ik.
 ‘ Wat zegt u? Nou, eigenlijk wel ja’
Bij de uitleenartikelen vertelt ze hoe je de verschillende soorten ondersteken op hun plaats schoof.  Dat is nog een hele kunst, zo leer ik.

De climax komt wat mij betreft even later in het tweede Tilburgse huisje. Met zachte stem, om het niet te laten horen aan alle omstanders, bekent ze me dat ze eens bij een lijk in de bedstee is gekropen. Natuurlijk luistert de hele groep extra scherp want ze heeft dan allang een sfeer gecreëerd van ‘ons mam op de praatstoel’ (alles is nu dus onderdeel van het familiearchief, maar dit terzijde). ‘Die man, die lag niet handig. Ik ben erbij in gekropen, en ben me toch sjorren geweest voor ik hem omgekeerd had liggen! Dat viel niet mee hoor!  Oh, ik heb van alles meegemaakt joh…

Even verder, als we de beugelbaan naderen wijst ze vooruit. ‘Da’s Etten-Leur’, zegt ze zonder enige aarzeling.
‘Hoe ziet u dat?’
 Da-zie-de gewoon !’
 
Rondleiden is boeiend, soms heel boeiend.

 

 

 

donderdag 15 november 2012



Een ervaren collega 

De laatste zaterdag van het zomerseizoen is het slachtdag in het museum. In de boerderij uit het Betuwse Varik hangt het varken hangt aan het leer, zoals dat heet. Het zal er druk zijn dus ik ga met mijn groep maar een andere kant uit.

Ik neem ze mee in de tram, vermaan ze wijzend op het verdict verboden te spuwen nadrukkelijk om geen tabak of kauwgom te consumeren, laat ze uitstappen bij halte Dingenliefde en zet de stoet in beweging richting Groene Kruisgebouw. Weer is er iemand die opmerkt dat de wijkzuster met haar solex is verdwenen. Opvallend hoeveel bezoekers haar missen, ze is echt geliefd bij ons publiek. Ik verzoek de mensen om bij het betreden van het gebouw even goed de neus op te halen, maar helaas, vandaag is er nauwelijks lysol te bespeuren. Niet getreurd, de man in bad brengt ons tot serieuze zaken. Jazeker, ze herinneren zich nog heel goed dat er thuis geen douche was. Via de badscene, het consultatiebureau en de uitleen van de verpleegartikelen komen we te spreken over het belang van de kruisverenigingen in vroeger jaren. Omdat het een groep van de vakbond betreft noem ik in één adem ook het belang van de vakbonden voor de ontwikkeling van de volksgezondheid. Je moet immers steeds afstemmen op je groep. We zijn het roerend eens. En ook in mijn voorstel verder te wandelen richting brouwerij kan dit gezelschap zich goed vinden.

Onderweg doen we eerst even de huisjes uit Tilburg aan. Geen groep kan daar immers aan voorbij.  Daar zorgt de ooievaar die voor een van de huisjes staat wel voor. Hij/zij vervult dezelfde rol als vroeger onze wijkzuster.  Ook nu weer blijken sommigen in een bedstee te hebben geslapen. Maar ik ontmasker ze: ‘ja, als logeetjes bij een oom en tante zeker?’ Dat blijkt het geval. Maar één man, ik schat een jonge veertiger, doet een kleine bekentenis in mijn oor: ‘onze oudste is in de bedstee verwekt!’‘Wat zegt u?’ Hij herhaalt , met nadruk op het laatste woord. Ik heb het dus goed gehoord. Knap stukje werk, denk ik, staande bij die toch wel erg krappe ruimte in het eerste huisje. Omdat hij dit zo fluistert deel ik dit maar niet met de groep. Als rondleider moet je je publiek immers aanvoelen, ‘lezen’ noemen we dat.

Na afloop deel ik het wel met een oudere, ervaren collega. Tussen een slok en een hap reageert hij terwijl hij peinzend in de verte kijkt, op de wijze waarop hij talloos andere feitelijkheden in het museum toelicht:’t zal wel zittend gebeurd zijn’.

Het is duidelijk: voor hem is het slechts een detail uit het dagelijks leven dat we hier presenteren.

 

dinsdag 30 oktober 2012




Volgroeid 

Ik loop met een groep langs het TBC huisje in het museum. ‘Weet u wat dat is?’ vraag ik gewoontegetrouw. Ja hoor, dat weten ze nog wel. ‘Daar heb ik ook in gelegen’, zegt een forse, wat oudere man.  Bingo!, denk ik, en ik vraag belangstellend hoe lang hij erin gelegen heeft. ‘Een jaar lang. Je kon hem op de zon draaien.’
‘Ja dat was juist de bedoeling’ zeg ik, ‘kijk maar hij staat op een ronde rails.’
‘Ja maar dat was helemaal verkeerd!’zegt de man met nadruk.
‘O ja? ’
‘Ja want de ultraviolette straling wakkert de tuberculosebacil juist aan, maar dat wisten ze toen nog niet!  We praten wat door over TBC,  generaties lang een van de voornaamste doodsoorzaken. Iedereen herinnert zich nog het ‘doorlichten’ voor zo’n kast met röntgenstralen, hoe je daar voor moest staan, kin omhoog, borst vooruit en de ellebogen breed opzij.  Ook de TB krasjes komen ter sprake ‘Als je ging solliciteren moest je nog heel lang zo’n krasje halen.’  De hele groep knikt. Nog wel tot begin jaren negentig, leer ik.

Eigenlijk zou Jan Vaessen, de vorige directeur, een keer mee moeten met zo’n groep als deze, van de museumplusbus, bedenk ik. Hij wilde een museum dat bezoekers prikkelt om ervaringen te delen. Nou, dat geschiedt hier als vanzelf. Je hoeft alleen maar even stil te blijven staan.
Veel tijd om te mijmeren heb ik niet, de eerste spreker neemt weer het woord:
‘Ik kreeg ook extra veel gezonde voeding, ik moest aansterken. Op het laatst was ik zo dik dat ik mijn benen niet meer kon zien! Je bent volgroeid zeiden ze!’ Ik zeg maar niet dat hij dat naar mijn indruk nog steeds is.
 
Een paar dagen later lees ik in de krant een artikel over uithuisplaatsing en jeugdzorg. Het blijkt dat er tegenwoordig kinderen uit huis geplaatst worden omdat de ouders niet zien dat ze  ‘volgroeid’ zijn. En dat terwijl ze nooit een TBChuisje van binnen hebben gezien…

 

vrijdag 12 oktober 2012


Het presenteerblad

Bedsteden mogen zich altijd verheugen in meer dan gewone aandacht. Moderne stervelingen kunnen zich niet voorstellen hoe onze voorouders in deze kleine muurkastjes hebben kunnen slapen, liefhebben, baren, ziek zijn en sterven.  Omdat de groep vrijwilligers van de Parkinsonvereniging die ik vandaag rondleid bepaald niet tot de jongste generatie behoort, doe ik in het boerderijtje uit Harreveld  een gok: Wie van u heeft vroeger als kind in een bedstee geslapen? Ja hoor, zelfs twee personen! En met hoeveel kinderen lag u erin? De een heeft met drie, de ander zelfs met vier kinderen in een bedstee geslapen! ‘We lagen als sigaren in een kissie’ zegt een meneer, en dat ging best in zijn herinnering.
Het bevordert de groepssfeer en ook ik krijg vleugels: ik schilder vanuit mijn eigen jeugdervaring hoe de jongens en de meisjes (uiteraard gescheiden) eenmaal per week op rij opgesteld naast een teil  gewassen werden. Weer raak: verschillende gasten delen dezelfde herinnering.

Druk pratend steken we over naar een boerderijtje uit Vierhouten waar de gastvrouw ons vertelt over het opknappersgoed. Ze maakt een opmerking over de slechte kwaliteit stijfsel tegenwoordig. Meteen krijgt ze advies vanuit de groep: ‘dan moet je aardappelsago gebruiken!’

Ik amuseer me kostelijk en geef de gastvrouw een hint door op te merken dat ik de kleding toch wel een beetje donker van kleur vind. ‘Oh maar  het vrolijke hebben we ook wel, dat hebben we eronder’ zegt ze terwijl ze kast in duikt. Ze haalt een fleurig gekleurde damesonderbroek te voorschijn. Het is een broek zonder kruis erin , toont ze de verbaasde bezoekers. ‘Kijk eens wat een mooi open rijtuig’, terwijl ze het voor houdt. ‘Na een lange kerkdienst was het op de terugweg wel heerlijk als je even naast de weg kon gaan zitten als je hoge nood had. En dan was die open broek onder je lange rok wel makkelijk!’ Ze vertelt dat het ook wel het gluurgordijn werd genoemd.
Even later komt de lange herenonderbroek te voorschijn. Een broek met een grote klep van
voren. ‘Weet u hoe die klep ook wel werd genoemd?’ vraagt de gastvrouw? Nee, dat weten ze niet. Ze buigt zich een beetje naar voren en zegt met zachte stem: ‘ze noemden het ook wel het presenteerblad’. Ha, dat vinden ze leuk, alom gelach!

Zo zie je maar: het verschil tussen een VMBO-groep of een groep volwassenen is toch minder groot dan je soms denkt. Het oude ondergoed doet het bij alle groepen

Later die middag betrap ik me erop dat ik bij het passeren van Vierhouten roep: mannen, presenteer!… het geweer!

donderdag 27 september 2012



Lekke band

Regelmatig bezoeken groepen ouderen het openluchtmuseum, zo ook vandaag.  Enkele rolstoelers hebben een eigen begeleider, zie ik. Het gezelschap wordt in drie groepen verdeeld. Tot mijn vreugde tel ik in mijn groep maar twee rolstoelen. ‘Dat is een makkie!’, denk ik optimistisch. Ik duid ze voor mezelf als C en E (conventioneel en elektrisch).

Bij het aan de achterzijde binnenrollen van de woonboerderij uit Hoogmade, roept  C: ‘Meneer ik geloof dat ik een lekke band heb!’ Even kijken: nou dat is te zien, zo plat als een dubbeltje en half naast de velg! Goede raad is duur. Ik besluit eerst de hele groep naar binnen te loodsen. Het duurt nogal want vele helpende handen maken de gang door smalle deuropeningen niet makkelijker! Op de deel, bij de zitkuil bij het schilderij van mevr. Van Leeuwen (de laatste bewoonster), bel ik collega’s van de Entree om ze, zoals afgesproken, op de hoogte te stellen van mijn probleem. Uit de herrie aldaar kunnen mijn dove oren echter geen bruikbaar advies destilleren.  
Wat te doen? Een rolstoel halen op de parkeerplaats (als er überhaupt nog een beschikbaar is!)? Maar dan moet de  groep hier wel een kwartier wachten.
Met instemming van C besluiten we maar door te gaan. De meest vitale man in het gezelschap biedt zich spontaan aan als rolstoelduwer. Hij heeft nog geen terreinkennis van de Waterberg, maar dat zal veranderen!!

Als iedereen uiteindelijk Hoogmade via de voordeur heeft verlaten blijft mevr. E achter, haar rolstoel past niet door de voordeur!  Ik instrueer de groep te wachten op de kruising naar de Molukse Barak en ga met E terug via kantoor en zomerwoning. De bocht om het boerderijcomplex is tergend wijd, ik wijs E in het voorbijgaan op de afweerkruisen aan de buitenzijde van de kelder en in de hoogste versnelling  voegen we ons bij de groep.
Dan zie ik dat een collega juist een van de andere groepen de Barak binnenloodst!
Geen nood, rondleiden is aanpassen. Ik verleg de koers naar het boerderijtje uit Beltrum. Voor de zekerheid leid ik de groep eerst om het huisje naar de voorkant, want ik weet dat rolstoelen die drempel aankunnen. Maar dan blijkt ook die deur te smal voor het hightech-vervoermiddel van E.  Gaan jullie maar naar binnen’, zegt ze manmoedig, ‘ik blijf wel wachten’. 

Even later stuur ik E vooruit om de monumentale boerderij uit Staphorst te ‘passen’. Over het liefdesgedicht dat is aangebracht op de tuintegels (voor velen niet de eerste associatie bij Staphorst, evenmin trouwens als het in een zijkamertje getoonde ‘venstervrijen’, maar dit terzijde) rolt ze zich hoopvol naar de voordeur. Ze hoeft het niet eens te proberen: ‘zal niet gaan’, roept ze. We zwenken af naar de grote Stolpboerderij. Even geen problemen, heerlijk!

We hebben afgesproken het hele gezelschap te verzamelen bij de poffertjeskraam in de Zaanse Buurt. Daartoe moeten we echter over de ophaalbrug. Wel eens geprobeerd een mevrouw in een rolstoel met lekke band over een ophaalbrug te duwen ? Ik wel dus… Uiteindelijk bereiken we met vereende krachten de top van deze Alpe d’Huez, waarna het voertuig tijdens de afdaling gevaarlijk naar links wil afbuigen. We corrigeren met man en macht.

Eenmaal aangekomen bij de poffertjeskraam is de begeleidster van het gezelschap nog niet gearriveerd. Niemand weet van de regeling m.b.t. de consumpties. En ‘waar is hier het toilet, meneer?’ Tja, een gehandicaptentoilet hadden ze vroeger niet bij de kermis. Maar zie, als de nood het hoogst is, is de redding nabij: ik ontwaar de leidster van het gezelschap bij de wasserij Overveen. Ik snel haar tegemoet en troon haar mee naar de poffertjeskraam.

Na een hartelijk afscheid wis ik me het zweet van het voorhoofd.
Wat ik nu maar zeggen wil: rondleiden is leuk (meestal)!

 

dinsdag 11 september 2012



Een ideetje

Op een zomerse dag besluit ik eens de groene route door het openluchtmuseum te verkennen. Ik volg de rood-witte paaltjes zonder verdere routebeschrijving. Verkeerde zuinigheid natuurlijk want het boekje is voor twee euro te koop aan de balie. Bij de watermolen raak ik het spoor kwijt. Verdwaald in mijn eigen museum, mijmer ik met lichte frustratie. Gelukkig loop ik in mijn uppie, zonder groep.

Ik zwerf wat door de kwekerij en beland later bij de Friese boerderij uit Midlum. Er zijn veel scholen op bezoek. Hier en daar zitten leerkrachten vredig met hun leerlingen in een cirkel. Ik voeg me bij zo’n kring. Het behoort tot mijn taakopvatting dat ik als rondleider op de hoogte moet zijn van wat er zoal in het museum gebeurt, inclusief de educatieve programma’s.  De kids moeten verschillende soorten graan voorzien van de juiste benaming. De leerkracht, kennelijk in tijdnood, neemt het heft in handen, ‘dat is dat’ verklaart hij druk gesticulerend ‘en dan is dit dit: spelt! Ja ? Dan draaien we de foto’s om en dan lezen we:  mo – na – le –ar’? Een lichte aarzeling is hoorbaar. Onverstoorbaar vervolgt hij: ‘Foutje,’ hij wisselt snel na-le  ‘en wat staat er nu: molenaar! Juist, nu gaan we naar de molenaar!’ Heel de groep staat op en verkast naar een schuur.

Op een akkertje lopen kinderen met eggen rond te zeulen, een heuse inspanning en dat is ze aan te zien. Nu weet ik maar al te goed dat eggen heel zwaar werk is. Niet voor niets gebeurde dat bijna altijd door twee paarden. En menig tractor is achterover gekieperd doordat er teveel eggen aan bevestigd waren. Achter me hoor ik een juf verklaren : ‘die boeren moesten vroeger echt hard werken!’Ongevraagd corrigeer ik : ‘niet alleen vroeger mevrouw’! Even later beluister ik een vermaning: ‘Als je vervelend doet dan laat ik je de hele schooltuin omploegen!!’ Nou, bij dit tafereel wil je dan wel luisteren!

Bij de Groningse boerderij uit Beerta zie ik de dorsvlegels liggen. Gevaarlijk met die kinderen, maar mij wordt verzekerd dat het tot nu toe altijd nog goed gegaan is. Ik heb echter wel eens groepen V.M.B.O. rondgeleid die ik deze vlegels toch liever niet ter hand zou willen stellen…

Wannen – zeven – breken – stampen - malen tot grof en fijn meel: ik kijk mijn ogen uit. Natuurlijk draai ook ik even aan een van de maalstenen: dat gaat nog zwaar ook!! En dan gaan de kinderen terug naar het Kindererf om daar brood te bakken.

Wat een educatie: het hele proces van zaaien tot zelf brood bakken! Ze weten nu allemaal de voorgeschiedenis van het brood.  Op mij heeft het meer indruk gemaakt dan alle lijsttrekkersdebatten van de laatste weken bij elkaar!

Misschien is het een idee om bij de volgende verkiezingscampagne lijsttrekkers die op een leugentje worden betrapt bij wijze van taakstraf twee uurtjes te laten eggen in het openluchtmuseum!

 

 

 

vrijdag 24 augustus 2012


De Odyssee in Harreveld 

Bij mijn rondleidingen door het openluchtmuseum bezoek ik vaak het blauwe boerderijtje uit Harreveld. Terwijl ik schets hoe Johan Reinders en zijn Janna (Johanna) ’s avonds bij het open vuur zitten, moet ik onwillekeurig wel eens denken aan wat ik las bij Anselm Grün, benedictijner monnik, over een roman van Stadler, getiteld “Verlangen”  : het verhaal is ontstaan in een tijd waarin ‘plezier’ in plaats is gekomen van ‘hoop’, ‘je goed voelen’ in plaats van ‘verlangen’, ‘de consument’ in plaats van de ‘de mens’, ‘fit for fun’ in plaats van ‘hunkering’, ‘mooier wonen’ in plaats van ‘bestaan’. Uiteraard bespaar ik mijn groep de bespiegelingen waartoe dit bij mij leidt. en wellicht is de stap van Harreveld naar de Benedictijnen ook te groot.  Hoewel: een andere orde, de Franciscanen waren wel bekend in Harreveld.  En Jantje, de zoon van  Johan en Janna die hier rond 1900 opgroeide, heeft  bij de Franciscanen het gymnasium  gevolgd.

Bij de plee in deze boerderij zie ik mezelf nog wel eens als gymnasiast zitten. Ik had de gewoonte  in een soortgelijk klein kamertje luidruchtig de beginregels van de Ilias en de Odyssee te reciteren. ´Andra moi ennepe mouza´, etc.  Mijn moeder moet dat vreemde klanken hebben gevonden.  Het zal daar in Harreveld niet anders zijn geweest.
Hoe dan ook,  Johan en Janna ´s avonds in die donkere boerderij bij het vuur, het is voor mij een iconisch beeld van het hedendaags pleidooi tot onthaasten.

Overigens bleef het daar in ons blauwe boerderijtje niet bij het reciteren van  de klassieken, Jantje werd zelfs franciscaner pater! Hij studeerde aan verschillende universiteiten en werkte in de Randstad, in Rome en in Wenen. Hij schijnt van vele markten thuis geweest te zijn, publiceerde over de geschiedenis van de Achterhoek en -  in het Italiaans ! - over fonetische aspecten van Dante´s taalgebruik!

Moeilijk voor de stellen bij die plee in ons Los Hoes, toch?

dinsdag 14 augustus 2012



De Dag van Deetje 

Net over de ophaalbrug bij de Zaanse buurt help ik een jong gezinnetje met een buggy door het nauwe hekje naast het wagenhuis.  Ze doen De Dag van Deetje, een speurtocht voor de allerjongsten. Het jochie moet de WC zoeken. Hij vindt hem niet in de eenkamerwoning (de kaats) die voor de meeste bezoekers verborgen, want uit het zicht, achter het wagenhuis staat. De positionering van dit personeelshuisje in het museum achter het wagenhuis vind ik veelzeggend. Het wagenhuis hoort bij het koopmanshuis. De sjees van de geslaagde zakenman staat rijklaar aan de verharde weg, het schamel optrekje van een bediende staat weggestopt achter het wagenhuis. Het is een veelzeggende museale presentatie, maar niet besteed aan onze jeugdige bezoeker. Hij ziet geen W.C., en die is er ook niet in de eenkamerwoning.

 Moeder helpt een handje, ‘moet je hier eens luisteren bij dit gebouw’, zegt ze, wijzend op een hokje aan het water en ze vraagt ‘wat is dat voor een geluid?’ Het joch is duidelijk niet onder de indruk van  het gerommel en gesteun in het hokje maar met de hulp van moeders komt hij op het spoor en mag een sticker geplakt worden. Moeder maakt er een heel gebeuren van. Tjonge, die weet wat motiveren is, denk ik. Het is al de derde sticker!

Natuurlijk kan ik het weer niet laten en ik constateer quasi verbaasd alsof ik het net ontdek, dat er helemaal geen WC papier is. ‘Hoe moet dat dan, zonder papier’, vraag ik hem. Het joch kijkt me verbaasd aan: zo’n grote meneer met zo’n gekke vraag! Daar slaat hij helemaal van dicht. Moeder helpt: ‘wat moet je  dan doen als je klaar bent?’ Het antwoord komt klaar en helder: ‘de billetjes schoon maken met een nat doekje’. En in één zin vervolgt hij: ‘mam, ik moet een plasje doen!’ ‘Oh jee’, zegt moeder: ‘dat is het gevaar: als je het er over hebt krijgt hij drang.’

Maar hij heeft het niet van een vreemde, want bij het weglopen hoor ik hoe ze tegen haar man zegt:  nog even en ik moet ook.’


woensdag 1 augustus 2012




Wat een dag
(zondag 31 juli 2012)
Já, daar gaat ze! Ik schiet naar het puntje van mijn stoel bij de lang verwachte demarrage van Marianne Vos. In één inspanning achterhaalt ze de Russin die er serieus vandoor is gegaan. Maar tjonge, het is nog ver, nog 50 kilometer! Marianne, is dit niet te gewaagd? ‘Dit redt je nóóit’, roep ik hardop tegen mezelf. Maar ik vergis me in de kracht van onze nationale trots. Tjonge, wat kan dat die dame fietsen! Voortdurend op het puntje van haar zadel, het lijf strak gespannen, sleurt ze aan het kopgroepje van drie. Maar daarachter weet een grote groep, kop over kop, niet van opgeven. Nooit eerder heb ik zo’n spannende strijd in het dameswielrennen gezien. Ik zit op het puntje van de stoel. Het blijft een spel van seconden. En dan, eindelijk, die verlossende spurt aan de meet.  “Ja”, roep ik met Mart Smeets, “ze heeft hem!”

Nauwelijks terug in mijn normale hartslag verneem ik dat het College van Zorgverzekeraars een advies gaat uitbrengen om bepaalde peperdure behandelingen niet meer te vergoeden. Ik spits mijn oren en besef ogenblikkelijk dat dit het begin is van wat een historisch maatschappelijk debat gaat worden over wezenlijke zaken. Hoeveel zijn we bereid te betalen voor één jaar levensverlenging? Hoeveel voor twee jaren? Moet alles wat technisch kan, en heb ik daar recht op? Is er een grens aan de maakbaarheid van leven? Willen / kunnen we de grondslag van ons zorgstelsel handhaven?

Geert Wilders blijkt meteen te reageren, via twitter laakt hij het advies (dat nog moet worden uitgebracht) als onethisch denken. Opnieuw slaat mijn hart over: Geert begint te denken over ethiek!! Historisch, wat een dag! Geert Wilders betrekt ethiek in zijn politieke stellingnames ! Om tot rust te komen loop ik even mijn ‘rondje Rozendaalselaan’.




dinsdag 24 juli 2012


Decibellen 

Het is de eerste dag van de Vierdaagse. Ik heb er zin in, ik ga voor goud dit jaar. Wel tien keer ben ik te voet naar het museum geweest, dat alleen al maakt 100 km! En driemaal heb ik ook nog een lange duurwandeling van een dagdeel gemaakt . Ik wil maar zeggen: ik heb me voorbereid.

En dat is te merken, want waar het de eerste dag tussen Elst en Oosterhout altijd lastig wordt, gaat het nu als vanzelf. Alleen mijn gehoor wordt bij elke boerderij en elk kruispunt op de proef gesteld. Het lijkt of het tijdens de Vierdaagse niet hard genoeg kan, hoe meer decibels hoe leuker blijkbaar, voor de toeschouwers wel te verstaan. Onbegrijpelijk dat mensen uren en uren in hun stoel kunnen zitten pal voor of naast een batterij zware bassen producerende boxen. Eenmaal telde ik er zelfs vijf boven elkaar! Nu eens staan ze in de berm, dan in een bankstel in de tuin en menigmaal hangen ze in een  hoogwerker boven de weg! , Arm kind, denk ik menigmaal als ik een kinderwagen of een buggy in deze context ontwaar, dat is toch kindermishandeling?

Maar goed, ik loop frank en fier door het Betuwse land, trachtend iets van mijn eigen achtergrondstilte te bewaren. Dat schijnt te kunnen, las ik onlangs, waar je ook bent. Dus ook in de drukte van de Vierdaagse, kwestie van oefenen!

In Oosterhout staat de deur van de protestantse kerk uitnodigend open. Ha, even een banaan, denk ik.  Maar nauwelijks heb ik me neergezet of ik krijg iemand op mijn nek: ‘U zoekt even een stiltemoment, meneer?’ Het duurt een minuutje  voor de man begrijpt dat ik inderdaad rust wil en geen gesprek.  Als ik even later enkele foto’s op twee panelen voor in het kerkje denk te bekijken, meldt hij zich ogenblikkelijk  en begint ongevraagd uitleg te geven. Wegwezen, denk ik.

Als ik het kerkje verlaat hoor ik  alweer: u zoekt ook even een stiltemoment? Hij heeft dus al een nieuw slachtoffer.

 Op de dijk naar Nijmegen is het prettig druk zonder die vermaledijde decibels.  Ik noteer om me heen Wandelgroep Middelburg,  De Eendracht Assen en vierdaagsekanjer Marjolein wandelt voor de tumorenstichting.  Vóór me lopen twee dames vermomd als lieveheersbeestjes  en een oma roept plots: we zijn er bijna!!  Het mag allemaal,  ieder gunt ieder alle vrijheid, de meute is heel rustig, professoren en schoonmakers, alles door elkaar. Wat dat betreft zou het een dwarsdoorsnede van onze museumbezoekers kunnen zijn (de rolstoelers even  niet meegerekend). Het verschil is dat onze bezoekers geen vlaggetjes op hun rugzak binden.

Als plots een man voor me loopt is er nog iets dat me aan het museum herinnert. Hij heeft wel 40 verschillende muntjes van supermarktkarretjes op zijn rugzak gespeld!! Met open mond en grote ogen loop ik even achter hem. Het is alsof ik mezelf hoor op station Dingenliefde  waar het museum een aantal particuliere verzamelingen heeft bijeengebracht: ‘je kunt het zo gek niet bedenken of er zijn Nederlanders die het sparen!’  Echt waar, nu weet ik het zeker!


vrijdag 13 juli 2012



De Westerstraat

Vandaag is een woningcorporatie uit Amsterdam op bezoek in het Openluchtmuseum. Na het gebruikelijke welkom informeer ik naar hun belangstelling. Het antwoord is kort en duidelijk: ‘de woning van Eric, meneer!’  
‘De woning van Eric?’ ‘Ja’, zeggen ze, wijzend op de Westerstraat, ‘daar heeft Eric gewoond’!

Het blijkt dat Eric (50) van 1983 tot 1989 heeft gewoond in wat nu het café is.  Hij vertelt dat we behoorlijk hebben veranderd. Met behulp van een foto die ik heb van de panden in situ, legt hij aan zijn collega’s uit hoe de huizen zijn gewisseld. En dan volgen er al ras allerlei inns en outs. Hij laat meegebrachte foto’s zien van zijn interieur. Je kwam eerst via twee treetjes in een gangetje met links energiemeters en een open kledingkast en rechts een deur naar de kamer. Ik maak een eind aan het duel tussen Tante Leen en Eric door af te spreken dat we na de rondleiding samen koffie gaan drinken en dat ik hem dan een aantal vragen mag stellen. 

Dat brengt structuur, ik kan mijn rondleiding vervolgen. 

Later op het terras van De Hanekamp vertelt Eric dat hij geografie studeerde in Amsterdam en zes jaar in Westerstraat 228  (nu 226) woonde. Daar woonde ene Willem die elders een meubelmakerij was begonnen. Willem was verliefd en bij zijn vriendin ingetrokken, maar omdat hij nog niet zo zeker van haar was bleef hij wel de officiële bewoner. Hij nam dus illegaal mensen in onderhuur. Eric herinnert zich dat de huurder vóór hem midden door de kamer een groot blauw gordijn had opgehangen waarachter een of meerdere jongens woonden.

Je moet eigenlijk het hele café vergeten, zegt hij. Op een notitieblokje van De Hanekamp tekent hij de indeling van de benedenetage met uitbouw, een keukentje, en daarnaast een betonnen platje met een put. Hij kon niet verder naar de krotten daarachter, dat moest via de steeg iets verderop.
Er komen herinneringen op:‘de eerste nacht trapte mijn vriendin in een glibberige plak slakken.’ Die kwamen waarschijnlijk van het platje. Het was in elk geval erg vochtig. 
Boven hem woonde Marius een failliete boekhandelaar. Op de tweede etage Margriet, die leed aan smetvrees. Soms was ze een tijdje opgenomen in een inrichting. Bovenin woonde Magda. Ze plaste in een pot, verzamelde het vocht en bracht het af en toe naar Marius.  Later toen Eric een inklapbare douche had gekocht  (van een alcoholist,vertelt hij met enige gêne,) mocht ook Magda daar af en toe gebruik van maken. Tenminste, als de afvoer naar het platje niet was bevroren…  De eerste jaren douchte Eric bij vrienden of ging hij naar het badhuis.

In 1983 was het pension van Gasman al verdwenen. Eric herinnert zich dat er een Egyptenaar woonde. Meestal waren er ook een paar andere mannen, waarschijnlijk ook Egyptenaren, maar of die er woonden? Hij had er niet zo veel contact mee. ‘Als jullie willen documenteren  zou je Marius (ik ben zijn achternaam vergeten) moeten opsporen, die zat altijd in het café en kende Jan-en- alleman in de buurt.’

Zelf is Eric overigens ook een bron van kennis. Hij is co-auteur van het boek De Jordaan gaat nooit verloren waarin hij het hoofdstuk 1910 – 1990 voor zijn rekening heeft genomen. Maar of hij daarin ook vertelt over de slakken? Binnenkort hoopt hij ‘de woning van papa’ aan zijn kinderen te laten zien. Wellicht volgen er dan meer smeuïge details.

maandag 2 juli 2012



 Zuster Corrie

Vroeger liep ik graag langs het Groene Kruisgebouw. Tegenwoordig kom ik er niet meer zo vaak want zuster Corrie is weg.

Zuster Corrie? Ja, zuster Corrie, zo heb ik haar genoemd. Iemand als zij verdient een naam. Al diverse malen heb ik gemerkt dat bezoekers haar missen. Je hoort dan opmerkingen als : ‘hé, daar stond toch een zuster?’ Natuurlijk wordt ze gemist, zó prominent als ze daar stond, zó beeldbepalend. Net zo beeldbepalend als haar collega binnen, in het consultatiebureau. Maar dat is een feeks, die laat niet met zich spotten. Zuster Corrie is veel vriendelijker. Klaar om op de solex te stappen maar toch altijd bereid om nog even met weer een opdringerig manspersoon op de foto te gaan. Dat zie ik haar collega binnen niet doen, (En maar weinig mannen zullen dat betreuren, maar dat terzijde). Corrie wel, elke dag een andere arm om haar schouder.

Met ingang van dit seizoen is ze verdwenen, van haar sokkel verwijderd, als was ze van koper. Maar ze was niet van koper, ze was van goud, onze Corrie! De meest gefotografeerde wijkzuster van Nederland is in revisie. Een welverdiend sabbatverlof om te herstellen van al die armen om haar heen.

Maar ik weet me geen raad, ik mis haar. Hoezeer ik ook mijn best doe om te vertellen over het nauwelijks te overschatten belang van de wijkzorg, ik mis er een gezicht bij, haar gezicht. 

Zuster Corrie, asjeblieft, kom gauw terug! Ik beloof je dat ik voortaan de bezoekers meer op afstand zal houden en met nóg meer respect over je zal praten.  


zondag 1 juli 2012

Automatiek
Loopt een rondleider langs herberg De Hanekamp. Hij staat er eigenlijk helemaal verkeerd, daar in de bocht van de tramrails. Eigenlijk moet je 100 meter achter onze  herberg een gracht situeren, daar waar nu ongeveer Zeijen ligt. Zo was dat oorspronkelijk. Ik kan het weten want als jochie van zes/zeven jaar fietste ik op zondagmiddag soms - in het geniep - naar de stad. De stad, dat is in dit geval Zwolle. Ik had naast een smederij, die ik wel eens met mijn vader bezocht, een automatiek gezien met allerlei lekkers. Misschien wel de eerste automatiek in heel de stad, het moet ongeveer 1952 geweest zijn.
Snoeper als ik toen al was, had ik me goed de weg ingeprent zodat ik niet zou verdwalen. Ik moest dan nét voorbij De Hanekamp over de brug linksaf, via het oude Sophia-ziekenhuis (voor de protestanten) en bij een rotonde weer rechts. Dán was ik op de plaats van mijn begeerten… Met die rotonde wist ik nog geen raad. Ik fietste er heel voorzichtig tegen het verkeer in. Wist ik veel, bij ons in het dorp hadden we geen rotondes.
Gelukkig was de automatiek aangebracht in een portaal zodat ik niet zo gauw gezien kon worden. Want wat ik deed was wel een beetje zondig, mijn ouders zouden nooit toestemming hebben gegeven en bovendien geschiedde het met gestolen geld (ongeveer twee dubbeltjes)! Ik weet nog hoe bang ik was om gesnapt te worden. Maar nooit heeft iemand een idee gehad van wat ik tijdens zo’n uurtje afwezigheid uitspookte. Nooit eerder ook heb ik dit opgebiecht, zélfs niet tijdens de maandelijkse schoolbiecht (gedegen katholiek grootgebracht). Ik vertrouw er maar op dat mijn moeder nu van boven met een glimlach meeleest. 

Afijn, De Hanekamp staat dus ‘verkeerd’, maar toch ook weer niet helemaal, want gelukkig staat onze cafetaria in de buurt. En dat klopt dus weer wel. Alleen jammer dat onze cafetaria geen automatiek heeft. Het zou te mooi zijn om waar te zijn: kroketten van in ons museum gefokte en ter plekke op de ladder geslachte varkens. En nog van ‘n Nederlands ras ook! Wil je het nog authentieker? Een infopaneeltje dat vermeldt: “Het vlees in deze kroket..[etc]”. Eventueel nog een drukknop erbij: kun je ze ook nog horen knorren. Educatie in optima forma voor jongelui die denken dat het vlees in de supermarkt groeit: eerst een koe melken op het Kindererf en dan achter De Hanekamp een kroket met varkensgeluid.
Komen ze thuis, vraagt moeder: “En, hoe was het in het museum?”
“Mwooah, goed.”
 En even later, vanaf de bank: “Mam, wist jij dat? De melk komt uit de koe, de wol komt van het schaap en de kroketten komen uit het varken.”