maandag 16 september 2019




Tussen plaggenhut en Jaknikker

‘We zijn een recalcitrante familie meneer, hou er maar rekening mee!’ Het wordt door meerdere personen lachend beaamd. ‘Nou, dat treft,’ zeg ik, ‘want ik ben ook een recalcitrant figuur. Dus we zullen we zien wat het wordt’.
Bij de eerste stop van de tram knalt Dylan met zijn hoofd tegen de ruit. Moeder sust een dreigende ruzie tussen de twee neefjes.  Bij de plaggenhut is al niets meer van het incident te merken. Ik stel voor dat de groep zich opdeelt in tweeën, maar er valt niets op te delen, even later staan we met zijn allen lijf aan lijf in de kleine bedompte ruimte. Moesten ze hier in wonen, vraagt iemand. Ik zeg: ja en ook nog de luiers of de natte strozak van de kleinsten zien droog te krijgen. Want de helft van de tijd is het buiten natuurlijk nat en mistig. Commentaar alom.
Wat later blijkt het merendeel van de familie onder de indruk van de grote boerderij uit Zeijen. Een groter contrast met de plaggenhut is haast niet mogelijk. Ik vertel dat de muurankers aan de voorgevel het jaartal 1769 vormden maar dat ze bij de overbrenging naar het museum ontdekten dat de boerderij nog veel ouder moet zijn geweest en dat daarom het hele gebouw is ‘terug gerestaureerd’ naar een beeld van ergens midden 1500. Het zal ze een zorg zijn, het open vuur, het altijd tussen de dieren leven en de attributen van de vlasbewerking zijn veel interessanter voor Olivier en Dylan, en ook voor de ooms en tantes, merk ik.  Er lopen meer bezoekers in de grote ruimte, iemand maakt mij attent op een hoogbejaarde man uit het Drentse Zeijen. Hij herinnert zich de boerderij nog zoals die vóór 1953 in het dorp stond. Met veel belangstelling kijkt hij naar de foto die ik daarvan in mijn tas heb. Het roept nog meer herinneringen bij hem op maar ik moet verder met mijn gezelschap. Even later zitten we met ons allen in het schooltje, eveneens uit Drenthe. Natuurlijk gooi ik de pechvogel naar Dylan, volgt een tik met de plak en krijgt een van de tantes voor straf het ezelbord om haar nek. Andere tijden, andere zeden, nietwaar.  Bij de Jaknikker vraag ik Olivier en  Dylan wat het apparaat uit de grond pompt. Die vraag blijkt nog niet zo eenvoudig. Ook enkele ooms  en tantes hebben geen idee.  Ik vertel ze over de olie, en later het gas, dat we toen plotseling verwarming kregen, voor het eerst het hele huis gingen verwarmen, op gas gingen koken, ja zelfs de Deltawerken konden betalen en de hele opbouw van de verzorgingsstaat. Het lijkt ze allemaal ver weg. Maar even later blijkt dat ze zich ‘’Dolle Mina’’, ook vijftig jaar geleden, wel kunnen herinneren. Ons geheugen is selectief blijkbaar. Jaknikkers verdwijnen als roest in het landschap maar de letters Baas in eigen Buik zien ze nog voor zich.
Ik vraag me af of de oude man van zojuist zich ook Dolle Mina’s in Zeijen kan herinneren en of de vrouwen daar hun buiken ook beschreven! Ik denk het niet, maar ik zal het nooit weten, hij is uit het zicht verdwenen.