zondag 22 november 2015


Scheefwonen

In het museum staat een vissershuisje van het eiland Marken. Het is eigenlijk een huisje van niks: opgetrokken van hout en helemaal scheefgezakt. Maar als het huis kon praten! Het heeft heel wat meegemaakt. In de 18e eeuw gebouwd op een terp want de Zuiderzee kon spoken, regelmatig stroomde het eiland over, en je wilt toch wel droge voeten houden! Nog in 1916 werden er 30 huizen door het water verzwolgen!
Naar ik heb begrepen  werden er twee rijtjes van drie huizen neergezet. Maar alleen dit huisje is in 1931 overgebracht naar Arnhem. Het heeft dus nooit zo allenig de wind getrotseerd als hier in ons museum. Aanvankelijk kreeg het hier de plaats waar nu ongeveer het cafetaria staat. Toen de operatie Market Garden mislukte en heel Arnhem moest evacueren heeft het een tijdje dienst gedaan als winkel, want ook het openluchtmuseum kreeg honderden evacuees. Later, in 1948 werd het huisje op de huidige plek gezet.
Als het eens kon praten… ergens na 1850 – dan staat het er al 100 jaar! – wonen Jan en Lijsbeth De Waard er, met hun kinderen Jan, Annetje en Sijmon, én oma, Bessie genoemd op Marken! Jan en Lijsbeth waren nl. bij hun ouders ingetrouwd. Zes personen dus in dat huisje! Stel je dat eens voor als je naar binnen gaat: Die mooie waterput om het regenwater op te vangen(geen WC !) dat gaat nog wel, maar die ene woonkamer/keuken/slaapkamer! Jazeker, er zijn twee vertrekken, maar die ene is toch vooral om te pronken. De typisch geel en blauwe kleuren ogen fris en vrolijk (heel contrasterend met de zwart geteerde buitenkant van het hout.) Dat geel/blauw is de kleur van Zweden. Niet toevallig, want ze visten veel in de Oostzee. En probeer eens te zien hoe op een koude, natte,  winderige dag Lijsbeth hier de boel warm probeert te houden, de luiers probeert te drogen, eten te bereiden, kortom het hele spul draaiend te houden. De netten aan de hanenbalken zullen ook niet veel frisheid aanbrengen, denk ik. De kist (het luik in het dak) zal wel vaak open staan om wat trek te houden. Het hele gezin slaapt in de bedstee in de achterwand. De kleinsten in de ruif boven het voeteneind van pa en ma, de grootsten in de ruimte onder de bedstee ,‘de koets’. Bessie  heeft dan een ruimte helemaal links achter naast de bedstee. De beste kamer, de pronkkamer, is natuurlijk niet voor dagelijks gebruik, die is om te pronken. Je wilt immers  niet onderdoen voor de rest op het eiland! Ze haalden uit Amsterdam spullen van over de hele wereld, en de vissers brachten ook zelf wel spullen mee uit Scandinavië. In ons huisje staan vooral heel veel spaandozen, die komen uit Duitsland, en zijn geschilderd door huisschilders uit Hindelopen die hier en daar rondtrokken. Het blauw in de kamer werd tweemaal per jaar fris geverfd met blauwsel door de kalk: witwassen noemden ze dat. Het zal ook wel nodig geweest zijn want deze huisjes werden niet voor niets rookhuisjes genoemd: er brandde in die ene woonkamer/keuken/slaapkamer altijd een open vuur!

Met een hoofd vol indrukken loop ik van het rokerige huisje naar de poffertjeskraam. Daar kijk ik nog eens om en zie hoe scheef het huisje staat. Vanmorgen las ik in de krant over nieuwe woorden in nieuwe Van Dale. ‘Scheefwonen’ is een van de nieuwe woorden, zo las ik. Kijkend naar het huisje denk ik: hoezo nieuw? Jan en Lijsbeth hebben nooit anders gedaan! Ze hebben altijd scheef gewoond! 

dinsdag 3 november 2015


Twintig jaar lang …
Van mijn eerste salaris heb ik ooit op aanraden van mijn vrouw een toerfiets gekocht. Jaren achtereen heb ik vele, vele toertochten gereden. Altijd 100 kilometer of meer. De elfstedenrijwieltocht was (en is) zelfs 230 kilometer! Heerlijk vond ik het. Mijn vrouw iets minder want 100 kilometer daar ben je toch gauw een halve zaterdag mee zoet. Maar goed, het was ooit haar idee om zo’n fiets met smalle bandjes aan te schaffen.
Tot ongeveer 20 jaar geleden mijn oudste dochter het in haar hoofd haalde om te gaan hardlopen. (En ik had toch echt wel tijdig ook voor haar een racefiets aangeschaft). Wat gebeurde laat zich raden. Ook ik schafte me een paar loopschoenen aan. Vroeger op de middelbare school was ik  altijd een goede loper geweest, herinnerde ik me. Dus waarom zou ik het niet nog eens proberen?
En zo kon het gebeuren dat ik me aan de hand van dochterlief weer op het loperspad begaf. En… ik heb de toerfiets zo goed als nooit meer aangeraakt! (Behalve dan die ene maand op de wegen naar Santiago, maar dat was op een andere fiets). Twintig jaar lang was ik twee- driemaal per week te vinden op de parcoursen van de Veluwezoom. Heerlijk is dat: een uurtje hardlopen, alleen of in gezelschap van de Bedriegertjeslopers. Zo noemen we ons, naar de kleine, volgens sommigen lullige fonteintjes in het park van kasteel Rosendael.
Twintig jaar lang, maar de laatste tijd geven mijn kuiten en knieën signalen dat ze mijn hoofd niet meer kunnen volgen. Probleempje, want ik kan ze moeilijk thuis laten, ze moeten wel mee. Na diep beraad heb ik met ze afgesproken ze voortaan iets minder te belasten, wel op voorwaarde dat ze dan nog jaren hun best blijven doen. En zo kon het gebeuren dat ik op een mooie herfstdag de fiets weer eens besteeg en een rondje Doesburg heb gefietst. Hoe dat was? Schitterend, in één woord schitterend. Het voelde heerlijk, mijn kuiten en knieën hebben me laten weten hieraan met graagte mee te werken en ik moet bekennen: je ziet nog eens wat. Dat wil zeggen: er was zware mist. Maar dat was juist zo bijzonder. Honderden ganzen hoorde ik boven me zonder dat ze zich lieten zien. Het was een gekakel van jewelste. Op de brug bij Doesburg kon ik het silhouet van een boot onderscheiden en bij Bingerden stonden de koeien tot hun uiers in de mist. De vuilverbranding bij Westervoort heb ik niet gezien, maar daar in de buurt waar de mist om mij een plezier te doen even optrok, stonden wel plotseling een bok en drie geiten trots op een plateautje in de wei. Wat wil een mens nog meer?
Wat ik nu maar zeggen wil: luister goed naar je benen en je blijft je verbazen!