vrijdag 12 januari 2018



Melle op het ijs

 Het is de laatste vrijdag van het jaar. Om 10.45 uur is de parkeerplaats van het museum  al driekwart vol en bij de ijsbaan is het een drukte van belang. Het personeel is op volle oorlogssterkte. Ze verwachten duizenden mensen. Bij de uitgifte van schaatsen zijn drie collega’s druk in de weer. Er staat een lange rij hunkerende liefhebbers. Bij de inname staan twee collega’s de schaatsen schoon te vegen, een derde plaatst ze terug, nauwkeurig op maat.
Op het terras proberen kinderen stampend en wringend hun schaatsen aan hun voeten te krijgen. Moeders, met dikke sjaals om hun hals geknoopt want het is koud, helpen een handje, voorover gebukt vanuit hun stoel. Na enig vergeefs proberen zakken de meesten tenslotte toch met een zucht op hun knieën ter verdere assistentie. ‘Even wachten Lonneke,’ zo klinkt het als een kind zich in beweging zet, ‘mama moet zelf nog schaatsen aandoen!’ Ik sla het tafereel gade, het is een hele bevalling. Dikke winterkleding, sjaal, muts, handschoenen. Langs de reling ploetert een donker gekleurde moeder met twee dochters, alle drie houden ze zich krampachtig vast aan het hout. 
Ik begeef me naar de krabbelbaan in de verwachting dat het daar wel rustiger zal zijn. Maar daarin vergis ik me, het lijkt een potje met pieren.  Kleine Melle schuifelt millimeter voor millimeter achter een schuifhertje. Papa moet weg, zo verordonneert hij. Gedwee verlaat papa het ijs. Duidelijk verdwaasd door alle drukte rondom hem schuifelt het joch voetje voor voetje verder.  ‘Gaat het?’ roept papa. Melle beweegt zijn hoofd maar ziet niets. Uiteindelijk komt hij met zijn hertje in een hoek terecht. Daar blijft hij het hertje tegen de planken duwen. Papa buigt zich over de reling: ‘zal ik het hertje even goed zetten?’ Nee, schudt Melle, typisch een geval van zelf doen! Papa berust in zijn lot als toeschouwer.
Maar het hertje wil niet meer. De teleurstelling incasserend laat Melle het dan maar los. Tja, voor zo’n jong kereltje is het leven hard, denk ik. Op eigen kracht schuifelt hij zowaar wat streekjes op zijn dubbele ijzertjes. ‘Blijf staan,’ roept pa, ‘ik kom eraan!’  Maar bij zijn zoontje gekomen heeft een ander kind zich inmiddels over het hertje ontfermd. ‘Wil je niet meer?’ vraagt pa in de veronderstelling dat zijn zoontje van het ijs af wil. Maar dat blijkt toch niet helemaal de bedoeling. Weifelend wijst Melle naar het hertje dat inmiddels steeds verder van hem weggevoerd wordt. ‘Nee,’ zegt pa, ‘nu mag een ander kindje.’ Dan verschijnen de waterlanders op zijn gezichtje. Een koud handje aan een armpje waaronder een handschoen bengelt aan een touwtje, wijst vertwijfeld het hertje na. Het andere handje aan het andere armpje wordt door papa’s hand meegetroond richting zijkant van het ijs.  Ik besef dat ik getuige ben van een drama, weliswaar op microniveau, maar toch, voor Melle een drama. Hij wordt weggeleid van een wereld die hij millimeter voor millimeter bezig was te ontdekken.
Later zie ik hem in het Canon Café in de weer met zijn eigen bekertje met drinktuit. Hij is nog te klein om uit een grote-mensen-beker te drinken. 
Als opa volgend weekend op bezoek komt en hem vraagt wat hij wil worden, zal hij – zeker weten – antwoorden als eens het ventje uit de reclame: ‘boer, én schaatser!’ Maar ik betwijfel of er nog pindakaas op het aanrecht staat.