zondag 27 juli 2014

Plukje voor het hondje, plukje voor de kip

Opa en oma zijn deze zomer 45 jaar getrouwd. Het leek ze leuk om met kinderen en kleinkinderen een dagje door het Openluchtmuseum te wandelen. Dat is een goed idee van u, zeg ik, we hebben hier een prachtig park en er is veel te zien. Ik hoop dat ze het verstaan hebben want het is in het entreegebouw een herrie van jewelste, het is nl. draaiorgeldag. Her en der in het park staan maar liefst 30 draaiorgels, her en der betekent vandaag dus overal, en ik kan u verzekeren dat ze alle 30 hun uiterste best doen! Eventjes vind ik draaiorgels een stuk minder leuk, maar dat zeg ik natuurlijk niet. Nee, ik zeg: het is prachtig weer vandaag en u begrijpt wel dat het museum speciaal voor uw feestje al die draaiorgels heeft uitgenodigd.  Ja, dat begrijpen ze wel!
Tijdens de kennismaking hoor ik dat een van de zeven kleinkinderen meer dan gemiddelde belangstelling heeft voor treinen. Hij verzamelt zelfs treinen en een ander spaart voetbalplaatjes. Vandaag komt dat allemaal goed in mijn kraam van pas. Op de plattegrond heb ik al gezien dat de orgels nauwelijks te omzeilen zijn, dus heb ik het plan opgevat om met de tram van het ene object naar het andere te hoppen. Kinderen vinden dat leuk en ouders volgen dan vanzelf, zo weet ik uit ervaring.
Ik haak in op treinen en op verzamelen. Weten jullie dat het museum ook spaart? We hebben duizenden en duizenden dingen gespaard, ik stel voor dat we in zo’n oude tram stappen en eerst maar eens naar de verzameling gaan kijken. Dat willen ze wel, in een holletje draven ze naar de tram. Ho ho, kalm aan,oma moet ook mee!
Bij Dingenliefde waar we onze bezoekers een indruk geven van onze depots, neuzen ze tien minuten rond en de vaders hangen met hun volle gewicht aan de staart een paard. Valt tegen, die paardenkracht van hedendaagse vaders.
We hoppen verder naar het schooltje. De pechvogel en het ezelsbordje krijgen veel aandacht. Ik haast me aan de volwassenen uit te leggen dat in de 19 eeuw toch verreweg het grootste deel van de bevolking kon lezen en schrijven. Daar kijken ze wel van op.  Even later sta ik op de keitjesvloer van een boerderij aanschouwelijk onderwijs te geven over een huishouding zonder stromend water. Ik demonstreer een zaterdagse wasbeurt waarbij alle kinderen – jongens en meisjes uiteraard gescheiden - op rij naast een teil staan om ingezeept te worden. Plots gaat achter mijn rug een deur open  en betreedt een bezoekster de keitjesvloer. Maar mevrouw, waar komt u vandaan? Oh, van voren, zegt ze volkomen overbodig, maar dit is kennelijk niet de bedoeling zal ik deze deur maar weer sluiten?
Ja, doet u maar.  
De Ja-knikker hiernaast staat wegens technisch mankement stil, ter compensatie is blijkbaar de voordeur van de boerderij opengezet.
Later hoppen we met tram naar de remise en naar de Kasteelboerderij. Dan lever ik de jeugd af bij het trekpontje. Met de volwassenen maak ik een ommetje door de wei naar de aanlegsteiger aan de andere kant, bij ons Zaanse dorp. Als de generaties herenigd zijn neem ik afscheid.

Bij boerderij Harreveld schuif ik even aan bij een gezelschap op een bankje: opa in een overjarig scootmobiel met pet in de ogen vanwege zon, ma op de bank en een dochter van een jaar of veertig, met een snoezig hondje in zo te zien een gloednieuwe van een regenhoes voorziene wandelwagen. Hieruit ontsnappen is niet mogelijk. Ze deelt in vlot tempo haar boterhammen (let wel: niet de korstjes!!) :  plukje voor het hondje in de regenhoes, plukje zwierig over de schouder voor een verdwaalde kip. Plukje voor het hondje, plukje voor de kip. Telkens herhaald in vlot tempo. Het beest, ook een kip is een dier, kan het haast niet bijhouden. Het vliegt zich rot naar elk plukje om er als de kippen bij te zijn. Als je dit scharrelen wilt noemen dan scharrelt het zich een ongeluk! Dit alles in een kakofonie van geluid van twee draaiorgels, een staat pal voor ons, een ander staat iets opzij van ons. Een bizar tafereel in een bizarre setting, maar het is waar: in het museum is altijd iets te beleven. 

zondag 13 juli 2014

Olde R.
Ik sta op de rommelige dwarsdeel van de Staphorster boerderij in het Ned. Openluchtmuseum. Hier tussen het woongedeelte en de potstal roffelden de dorsvlegels het graan, hier werden konijnen en soms ook een varken geslacht, kippen geplukt, boter gekarnd en wat al niet. Hoezo bacteriĆ«n, wat hygiĆ«ne? Er staat toch een pomp? Ik zie hier de gestage bedrijvigheid van het boerenleven voor me. Het ritme van dag, week en jaar, de nuchtere realiteitszin die alles doortrok:  ik zie, hoor, ruik en herinner het me.
Bij die potstal denk ik vaak spontaan aan onze vroegere buurman R. ‘Olde R’, zeiden wij altijd, in de streektaal van het gehucht waar ik geboren ben, zo’n twintig kilometer van Staphorst vandaan. In mijn herinnering bestaat hij alleen als een oude man. Hij zal ongeveer rond het jaar 1900 geboren zijn, denk ik. In mijn vroegste herinnering – dat moet ongeveer 1950 zijn geweest - loopt hij lawaai makend met een paar deksels, achter een zwerm bijen aan. Dat verschijnsel herhaalde zich jaarlijks. Olde R had een boerderij, in zijn bedrijfsvoering was hij bepaald niet innovatief, en dit is eufemistisch uitgedrukt. In de schuur was een vieze stal, met mijn kennis van nu: een potstal. Naast boer was hij ook veehandelaar en hij was getalenteerd stroper. Olde R was een man van weinig woorden. Zijn  woordenschat bestond voornamelijk uit veelzeggende woorden als ‘’hoi’, en ‘mmm’ dat ergens diep achter uit zijn keel kwam. Hij bewoog daarbij zijn lippen een beetje samengeperst naar voren en knikte dan een beetje met zijn hoofd. Als mijn vader vroeg ‘hoe gie het’ was zijn antwoord ‘mmm, t giet wel’. Maar vergis je niet: een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg, en elkaar goed verstaan, dat deden ze.
Olde R had ook een groentetuintje. Nadat mijn vader was gestorven bracht hij dikwijls spontaan een zakje aardbeien of wat verse groenten naar mijn moeder. Ook dat ging met weinig woorden: ‘Mmm, hei wat spul’ en vaak lag het gewoon voor deur.
Olde R was zo’n man die nooit ziek was, en als hij al eens ziek werd dan had hij zo zijn eigen middeltjes. Een dokter zal hij zelden bezocht hebben. Toen hij echt ziek was en het duidelijk was dat hij niet lang meer te leven had, heeft mijn broer hem nog een laatste keer bezocht om afscheid te nemen. Het verhaal gaat dat zich toen de volgende conversatie heeft afgespeeld:
Mijn broer: goedemiddag, hoe gaat het ermee?
Olde R : Mmm, zie zegt  da k noa’t ziekenhuus mudde. Ma da doe’k nie.
Mijn broer: Nee, dat doe je niet?
Olde R : Mmm, doodgoa kan’k zelf ook wel.
Later die middag is er op zijn boerderij een kalfje ter wereld gekomen. De volgende morgen wilde Olde R nog graag dat kalfje zien. Zijn zoon heeft toen voor het raam nog even het kalf in een kruiwagen aan zijn vader getoond. ‘Mmm, best kalf,’ was zijn instemmend commentaar. In de loop van de dag is hij in vrede overleden, want doodgoa kon hij inderdaad heel goed zelf.
Ik moet vaak aan hem denken. Niet alleen op de dwarsdeel van de Staphorster boerderij, ook als ik medisch-ethische discussies lees of de hype van Zwarte Piet weer wordt aangezwengeld.

Konijnen stropen, boter karnen, venster vrijen, knollen trekken: hmm, t giet ollemoal wel deur

vrijdag 4 juli 2014

Permanent probleem
Ik lees in de krant dat de vergrijzing geen permanent probleem meer is. Ik mag dus weer fier de straat op!!
Verlichte geesten hebben inmiddels een ander permanent probleem opgevoerd: Zwarte Piet...!! Ik weet niet of ik nu blij moet zijn....