Olde R.
Ik sta op de rommelige dwarsdeel van de Staphorster
boerderij in het Ned. Openluchtmuseum. Hier tussen het woongedeelte en de
potstal roffelden de dorsvlegels het graan, hier werden konijnen en soms ook
een varken geslacht, kippen geplukt, boter gekarnd en wat al niet. Hoezo
bacteriƫn, wat hygiƫne? Er staat toch een pomp? Ik zie hier de gestage
bedrijvigheid van het boerenleven voor me. Het ritme van dag, week en jaar, de
nuchtere realiteitszin die alles doortrok:
ik zie, hoor, ruik en herinner het me.
Bij die potstal denk ik vaak spontaan aan onze vroegere
buurman R. ‘Olde R’, zeiden wij
altijd, in de streektaal van het gehucht waar ik geboren ben, zo’n twintig
kilometer van Staphorst vandaan. In mijn herinnering bestaat hij alleen als een
oude man. Hij zal ongeveer rond het jaar 1900 geboren zijn, denk ik. In mijn
vroegste herinnering – dat moet ongeveer 1950 zijn geweest - loopt hij lawaai
makend met een paar deksels, achter een zwerm bijen aan. Dat verschijnsel
herhaalde zich jaarlijks. Olde R had
een boerderij, in zijn bedrijfsvoering was hij bepaald niet innovatief, en dit
is eufemistisch uitgedrukt. In de schuur was een vieze stal, met mijn kennis
van nu: een potstal. Naast boer was hij ook veehandelaar en hij was
getalenteerd stroper. Olde R was een
man van weinig woorden. Zijn
woordenschat bestond voornamelijk uit veelzeggende woorden als ‘’hoi’,
en ‘mmm’ dat ergens diep achter uit zijn keel kwam. Hij bewoog daarbij zijn
lippen een beetje samengeperst naar voren en knikte dan een beetje met zijn
hoofd. Als mijn vader vroeg ‘hoe gie het’
was zijn antwoord ‘mmm, t giet wel’.
Maar vergis je niet: een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg, en
elkaar goed verstaan, dat deden ze.
Olde R had ook een
groentetuintje. Nadat mijn vader was gestorven bracht hij dikwijls spontaan een
zakje aardbeien of wat verse groenten naar mijn moeder. Ook dat ging met weinig
woorden: ‘Mmm, hei wat spul’ en vaak
lag het gewoon voor deur.
Olde R was zo’n
man die nooit ziek was, en als hij al eens ziek werd dan had hij zo zijn eigen
middeltjes. Een dokter zal hij zelden bezocht hebben. Toen hij echt ziek was en
het duidelijk was dat hij niet lang meer te leven had, heeft mijn broer hem nog
een laatste keer bezocht om afscheid te nemen. Het verhaal gaat dat zich toen
de volgende conversatie heeft afgespeeld:
Mijn broer: goedemiddag,
hoe gaat het ermee?
Olde R : Mmm, zie zegt da k noa’t ziekenhuus mudde. Ma da doe’k nie.
Mijn broer: Nee, dat
doe je niet?
Olde R : Mmm, doodgoa
kan’k zelf ook wel.
Later die middag is er op zijn boerderij een kalfje ter
wereld gekomen. De volgende morgen wilde Olde
R nog graag dat kalfje zien. Zijn zoon heeft toen voor het raam nog even
het kalf in een kruiwagen aan zijn vader getoond. ‘Mmm, best kalf,’ was zijn instemmend commentaar. In de loop van de
dag is hij in vrede overleden, want doodgoa
kon hij inderdaad heel goed zelf.
Ik moet vaak aan hem denken. Niet alleen op de dwarsdeel van
de Staphorster boerderij, ook als ik medisch-ethische discussies lees of de
hype van Zwarte Piet weer wordt aangezwengeld.
Konijnen stropen, boter karnen, venster vrijen, knollen
trekken: hmm, t giet ollemoal wel deur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten