zondag 13 juli 2014

Olde R.
Ik sta op de rommelige dwarsdeel van de Staphorster boerderij in het Ned. Openluchtmuseum. Hier tussen het woongedeelte en de potstal roffelden de dorsvlegels het graan, hier werden konijnen en soms ook een varken geslacht, kippen geplukt, boter gekarnd en wat al niet. Hoezo bacteriĆ«n, wat hygiĆ«ne? Er staat toch een pomp? Ik zie hier de gestage bedrijvigheid van het boerenleven voor me. Het ritme van dag, week en jaar, de nuchtere realiteitszin die alles doortrok:  ik zie, hoor, ruik en herinner het me.
Bij die potstal denk ik vaak spontaan aan onze vroegere buurman R. ‘Olde R’, zeiden wij altijd, in de streektaal van het gehucht waar ik geboren ben, zo’n twintig kilometer van Staphorst vandaan. In mijn herinnering bestaat hij alleen als een oude man. Hij zal ongeveer rond het jaar 1900 geboren zijn, denk ik. In mijn vroegste herinnering – dat moet ongeveer 1950 zijn geweest - loopt hij lawaai makend met een paar deksels, achter een zwerm bijen aan. Dat verschijnsel herhaalde zich jaarlijks. Olde R had een boerderij, in zijn bedrijfsvoering was hij bepaald niet innovatief, en dit is eufemistisch uitgedrukt. In de schuur was een vieze stal, met mijn kennis van nu: een potstal. Naast boer was hij ook veehandelaar en hij was getalenteerd stroper. Olde R was een man van weinig woorden. Zijn  woordenschat bestond voornamelijk uit veelzeggende woorden als ‘’hoi’, en ‘mmm’ dat ergens diep achter uit zijn keel kwam. Hij bewoog daarbij zijn lippen een beetje samengeperst naar voren en knikte dan een beetje met zijn hoofd. Als mijn vader vroeg ‘hoe gie het’ was zijn antwoord ‘mmm, t giet wel’. Maar vergis je niet: een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg, en elkaar goed verstaan, dat deden ze.
Olde R had ook een groentetuintje. Nadat mijn vader was gestorven bracht hij dikwijls spontaan een zakje aardbeien of wat verse groenten naar mijn moeder. Ook dat ging met weinig woorden: ‘Mmm, hei wat spul’ en vaak lag het gewoon voor deur.
Olde R was zo’n man die nooit ziek was, en als hij al eens ziek werd dan had hij zo zijn eigen middeltjes. Een dokter zal hij zelden bezocht hebben. Toen hij echt ziek was en het duidelijk was dat hij niet lang meer te leven had, heeft mijn broer hem nog een laatste keer bezocht om afscheid te nemen. Het verhaal gaat dat zich toen de volgende conversatie heeft afgespeeld:
Mijn broer: goedemiddag, hoe gaat het ermee?
Olde R : Mmm, zie zegt  da k noa’t ziekenhuus mudde. Ma da doe’k nie.
Mijn broer: Nee, dat doe je niet?
Olde R : Mmm, doodgoa kan’k zelf ook wel.
Later die middag is er op zijn boerderij een kalfje ter wereld gekomen. De volgende morgen wilde Olde R nog graag dat kalfje zien. Zijn zoon heeft toen voor het raam nog even het kalf in een kruiwagen aan zijn vader getoond. ‘Mmm, best kalf,’ was zijn instemmend commentaar. In de loop van de dag is hij in vrede overleden, want doodgoa kon hij inderdaad heel goed zelf.
Ik moet vaak aan hem denken. Niet alleen op de dwarsdeel van de Staphorster boerderij, ook als ik medisch-ethische discussies lees of de hype van Zwarte Piet weer wordt aangezwengeld.

Konijnen stropen, boter karnen, venster vrijen, knollen trekken: hmm, t giet ollemoal wel deur

Geen opmerkingen:

Een reactie posten